Posts Tagged ‘fietsvakantie’
FV: Akureyri en omstreken
De volgende dag was het alweer tijd om op de fiets te stappen. Er was wat meer bewolking, maar het was nog steeds flink warm.
Vandaag zouden we verder richting het noordwesten trekken. Het eerste stuk bestond uit glooiende wegen met hier en daar een grotere heuvel, maar aan het einde van de dag kwamen we bij onze eerste echte berg aan. Het bleek een klim van 3 kilometer lang te zijn (tevens de kortste die we nog zouden tegenkomen) en dat was toch wel even andere koek, achter elkaar blijven klimmen! Het bleek dat ik, die de kleine heuveltjes minder makkelijk nam dan Jordy dat doet, veel gemakkelijker en aan één stuk door de langere klimmen wegtrapte.
Maar, als je er op moet, moet je er ook weer af; aan de andere kant konden we weer naar beneden racen. Daar bleek ook de Goðafoss te liggen, één van IJslands grootste watervallen.
De Goðafoss – het is opvallend hoe blauw het gletsjerwater soms is
Bij de Goðafoss zat een (zeer) kleine camping, waar we een aardige Duitser tegenkwamen die ook op de fiets was. Hem zouden we later nog verscheidene keren tegenkomen… als het om fietsers gaat, is het land eigenlijk maar klein. De meeste mensen fietsen tenslotte toch dezelfde route(s) en staan op dezelfde plekken.
De volgende dag zouden we Akureyri bereiken, maar niet voor we een klim hadden (5 kilometer lang deze keer). Het was al merkbaar drukker op de weg, dus we moesten extra opletten voor dicht langsrijdende vrachtwagens en vouwwagens (de IJslanders hebben allemaal vouwwagens – een niet zo onlogische keuze als je bedenkt hoe hard het kan waaien op IJsland; een caravan waait gemakkelijk van de weg af).
Akureyri is IJslands’ 2e grote stad, en wordt ook wel een beetje gezien als de hoofdstad van het noorden. Ondanks de ligging is het de plek waar het ‘t vaakst mooi en warm weer is. De stad zelf is niet zo bijzonder, althans dat vond ik; voor architectuur moet je niet op IJsland zijn. De kerk in het centrum is een uitspatting, maar echt mooi vond ik hem niet.
Toevallig bleken Tessa en haar vriend, die ook naar IJsland was gekomen, ook in Akureyri te zijn. Het duurde niet lang voor we elkaar hadden gevonden en we zijn met zijn vieren een pizza gaan eten in een Italiaans restaurantje. Zij sliepen ergens in een hostel in de stad, wij op de camping – die overigens ook midden in de stad ligt. De camping leek een beetje de “tokkie-afdeling” van IJsland, met typische mensen op een troosteloos veldje vol met vouwwagens en tentjes.
De volgende dag gingen we Akureyri wat meer verkennen. De stad bleek een vrij grote botanische tuin te hebben waar we wat hebben rondgewandeld. Ook zit er een grote Bonus, dus we konden weer wat boodschappen inslaan. Zo kochten we voor het eerst cola en wat koekjes; de hele reis hadden we eigenlijk alleen nog maar water en thee gedronken en niet gesnoept, op de mueslirepen na.
In de boekhandel (waar ze ook een café hebben) dronken we een grote kop thee. Het weer was wat regenachtig geworden en het zou de hele avond en nacht blijven doorregenen; opvallend was dat het vaak in de nacht regende, en overdag weer beter weer was. Wat natuurlijk alleen maar prettig is als fietser zijnde!
Toen we Akureyri weer uit fietsten de volgende dag bleek dat we gigantische tegenwind hadden. De omgeving was hier wat bergachtiger, maar de weg slingerde door de dalen heen en af en toe moesten we een wat grotere heuvel over, maar voor de rest was het landschap plat waardoor de wind vrij spel had, zoals op zoveel plekken op IJsland. We buffelden door met zo’n 10-14 km/u tot de weg een berg over ging; met die tegenwind was het onmogelijk om te klimmen, we kwamen bijna niet vooruit. Dat werd dus lopen.
Bovenop de berg kwamen we een gekke zendmast tegen; waarschijnlijk voor telefoon of televisie. Hij was in elk geval erg groot. Toen we stonden te kijken naar het ding en een mueslireep aten kwam er een busje Duitsers aan rijden, die vrolijk tegen ons begonnen te kwebbelen (in het Duits uiteraard). Onze fietstassen met “Amsterdam” erop hadden ons al verraden.
Toen we de berg weer af reden bleek dat de weg langzaamaan draaide; we kregen wind mee! Na het uren ploeteren vlogen we nu ineens over de weg. We reden er nog een aantal kilometers achteraan en zo hadden we uiteindelijk nog bijna de 100 gehaald. In Varmahlíð, een klein dorpje een stukje van de weg af, konden we onze tent opzetten op een klein campingveldje.
FV: het Mývatn
Het Mývatn is een redelijk groot meer dat midden in een actief vulkanisch gebied ligt. Opvallend aan dit meer is dat het zeer ondiep is, gemiddeld zo’n twee meter diep met als diepste punt bijna 4,5 meter. Het meer zelf is ook ontstaan door vulkanische activiteit en het gebied erom heen is zeer rijk aan allerlei soorten dieren, vooral vogels. De naam Mývatn betekend “muggenmeer”; in de zomer op windstille dagen komen honderden muggen tevoorschijn (die overigens niet steken). Gelukkig hebben wij geen last gehad van muggen, ondanks het schitterende weer. Het was ontzettend warm en zelfs in onze korte broek en shirtjes liepen we nog te zweten bij het beklimmen van de explosiekrater Hverfell.
Dat de omgeving van het Mývatn vulkanisch actief is was duidelijk te merken aan het douchewater; dat stonk enorm naar zwavel. Nu hadden we dit op meerdere plekken in IJsland gemerkt, maar nergens was het zo sterk als hier. De lucht van rotte eieren is in het begin vrij onaangenaam maar al gauw wen je eraan. De douches waren in elk geval heerlijk warm!
Op de camping was een grote tent waarin gekookt kon worden, zodat we een wat meer uitgebreide pasta konden klaarmaken. Dat niet iedereen even goed kon koken werd al gauw duidelijk toen een meisje flink in haar hand sneed en een Duits stel 4 (ongesneden!) aardappels wilden koken in een gigantische pan die tot de nok toe gevuld was met water (het spreekt voor zich dat dit belachelijk lang duurde).
Bij het Mývatn zouden we een dagje blijven om de buurt wat te verkennen. Zoals ik al zei hebben we de explosiekrater beklommen, die gigantisch was; als je op de rand stond was het een kilometer naar de overkant, en hij is zo’n 140 meter diep. Aan de andere kant moesten we er via een steil paardje weer vanaf, richting Dimmuborgir. Dimmuborgir (“duistere burchten”) bestaat uit allemaal grillige rotsformaties, ontstaan uit lava.
Omdat het zulk heerlijk weer was hebben we een tijd lang aan de rand van het meer gelegen en genoten van de zon. IJsland altijd koud en kil? Echt niet! Ook zonder echte zonsondergang (de zon ging nog steeds niet helemaal onder) was het uitzicht prachtig. Zeker een mooi (maar wel iets toeristisch, voor het noorden) stukje IJsland wat ik graag eens meer zou verkennen.
FV: richting het (noord)oosten
De volgende ochtend bleek het weer opgeklaard – er scheen een fijn zonnetje, en de wind leek mee te vallen. Eenmaal op de fiets bleek het inderdaad aardig warm te zijn en het was dan ook maar goed dat ik me zo goed had ingesmeerd want de zon bleef de rest van de dag flink schijnen.
Vandaag waren we op weg naar Höfn, een wat groter stadje met een naam die “haven” betekend. Vanaf daar zouden we een stuk de bus pakken omdat de weg in het oosten niet geasfalteerd is, en onze fietsen konden dat niet aan.
We waren niet de enige fietsers op de weg; er kwamen er opvallend veel langs, waaronder een groep vrolijke Spanjaarden die een foto van ons wilden maken toen we zaten te lunchen langs de weg. Blij zwaaiend gingen ze weer verder, en toen we ze vlak voor Höfn nog een keer tegen kwamen maakten ze dezelfde opgewekte indruk. Dat kon ook haast niet anders, met zulk weer en zo’n prachtig land!
Heerlijk vieze, ongewassen fietsers (we hadden al 5 dagen geen douche gezien, wat het record zou worden deze reis). Maar dat mocht de pret niet drukken, vies en bezweet wordt je toch wel! Ondanks de wind en koudere temperaturen, op de fiets is het altijd warm.
Het landschap waar we vandaag doorreden bestond uit vlakke weides, hier en daar wat meer heuvelachtig (als we langs een ‘berg’ of kliffen fietsten dichterbij de zee) en op de achtergrond zag je de gletsjertongen glimmen in het licht. Onvoorstelbaar hoe groot die gletsjer is, als je je bedenkt dat wat je ziet alleen nog maar kleinere uitlopers zijn.
Eenmaal in Höfn aangekomen bleek dat je op de camping voor de douchemuntjes moest betalen; dan kun je net zo goed naar het zwembad gaan! Dat werd ‘m dus, en het was weer heerlijk. Op een bord aan de rand stond dat het buiten zo’n 20 graden was, een behoorlijke warme dag dus naar IJslandse normen.
De camping zelf was qua kookfaciliteiten erg luxe, ze hadden gasstelletjes, een waterkoker en zelfs een tosti-ijzer! Onze spaghetti met pesto kon dus weer eens aangevuld worden met paprika.
De volgende dag vertrokken we ‘s ochtends vroeg met de bus richting het noordoosten. Wij waren echter niet de enigen, want de fietsers die we de dag ervoor hadden gezien wilden ook graag mee… waardoor er nog negen mensen met hun fiets stonden te wachten. De buschauffeur leek nogal overrompeld en niet al te blij; wij waren de enige twee die een reservering hadden gemaakt, de rest had hij niet verwacht. Voor ons was er dus sowieso een plekje, maar met wat passen en meten (wielen eraf, stuur opzij) pasten uiteindelijk alle fietsen erin. De hele bagageruimte zat bomvol en mensen die later onderweg instapten moesten dan ook hun bagage mee de bus in nemen en op de stoel naast zich zetten, want in het ruim was geen plek meer. Gelukkig was het niet zo druk in de bus.
De weg bleek inderdaad niet geasfalteerd en behoorlijk heuvelig, ook moesten we de eerste echte berg over. Ik vroeg me al af hoe het met de bergen in het noorden zou zitten, als we de kaart bekeken was dat toch een aardig verschil in reliëf met het zuiden… we gingen het zien!
FV: Basalt en ijs
In de middag was het tijd om de bus te pakken, en dat bleek moeilijker te zijn dan verwacht. In de vorige bus pasten onze fietsen zonder problemen, maar deze bus had een kleiner laadruim waardoor we zowel de trappers als één van de wielen eraf moesten halen. Uiteindelijk lukte het onze fietsen in te laden en konden we instappen. Eerst nog even betalen… dat ‘even’ bleek iets anders te lopen, het pinapparaatje van de buschauffeur bleek in deze afgelegen streek geen goede ontvangst te hebben, dus we moesten het later nog maar eens proberen. We mochten instappen en konden vertrekken; de bus ging richting Kirkjubæjarklaustur en Skaftafell, een nationaal park vlakbij IJslands grootste gletsjer, de Vatnajökull.
Maar eerst moesten we het hoogland nog uit. Op deze route moesten we door vele gletsjerrivieren, sommige klein en anderen behoorlijk breed en diep. Onze bus reed overal zonder problemen doorheen, terwijl her en der weifelende toeristen naast hun auto op de kant naar het water stonden te turen.
Het gebied waar we doorheen reden was prachtig. De weg was hobbelig en vol stenen, maar onze chauffeur loodste ons overal doorheen in een flink tempo. Zelfs bellend en lachend draaide hij zo een scherpe haarspeldbocht door.
Tijdens de reis maakten we nog een stop bij Eldgjá, de grootste vulkanische kloof van de wereld met zijn 30 kilometer lengte. Vanaf ons stoppunt konden we naar de Ófærufoss, een waterval in de kloof lopen. We waren nogal duf van de busreis en na al die watervallen die we hadden gezien bleef de Ófærufoss niet echt hangen, maar het was wel lekker om even de bus uit te zijn.
Na de stop reden we verder, het hoogland uit. We kwamen nu in het gebied van eindeloze lavavelden, ontstaan bij de uitbarsting van de Laki in 1783. Dit was een van de meest rampzalige uitbarstingen in de geschreven geschiedenis van IJsland, en tevens de grootste. Maar liefst 565 km² werd bedekt met metersdikke lava. De giftige gassen die werden uitgestoten door de vulkaan zorgen niet alleen voor grote sterfte op IJsland, maar ook in Europa had men te kampen met de gevolgen; mensen stierven en door misoogsten ontstond hongernood (die vervolgens leidde tot de Franse Revolutie, waardoor sommigen zeggen dat de uitbarsting van de Laki hier in feite één van de oorzaken toe was). En inderdaad, zover als we konden kijken zagen we grillige lavaformaties bedekt met mos. Je kunt je bijna niet voorstellen dat dit land ooit bestond uit groene weides, zand en bomen.
Een nog kaler en eenzamer landschap volgt na de lavavelden; Skeiðarársandur, een vlakte van grijszwart zand waardoor kronkelende rivieren en kleinere stroompjes lopen. Dit kale landschap is gevormd door de smeltrivieren afkomstig van de gletsjer; de ringweg voert hier dan ook vaak over bruggen, maar ook die houden nog niet altijd de kracht van het water tegen; zo was de brug bij Vík die vlak voor ons vertrek uit Reykjavík instortte ook verwoest door een jökulhlaup, een woeste stroom van smeltwater.
Onderweg was het steeds zonnig, maar in de verte zagen we grote, donkergrijze wolken hangen met daaronder een waas van regen; slecht weer op komst! Een fantastisch gezicht om van zo ver weg de regen te zien vallen. En ja hoor, niet lang daarna zaten we er midden in. Gelukkig was het even snel voorbij als het gekomen was, en met de zon in de rug kwamen we uiteindelijk aan op de camping bij Skaftafell. We konden onze fietsen weer in elkaar schroeven, maar het moeilijkste deel moest nog komen; de buschauffeur betalen… de al wat oudere man sprak gebrekkig Engels en kon al even slecht met het pinapparaatje overweg; zo typte hij een keer per ongeluk een nul teveel in (dan waren we bijna duizend euro kwijt geweest voor een busreisje!) kortom, het betalen met de creditcard lukte niet. Uiteindelijk kon ik met cash betalen terwijl de buschauffeur nog steeds aan het mopperen was op zijn apparaatje. Voor de zekerheid ging Jordy bij het thuisfront even na of er toch geen geld was afgeschreven; je weet maar nooit. Gelukkig was dit niet het geval, maar de volgende keer dat we met de bus moeten zorgen we er wel voor dat we met cash kunnen betalen!
Omdat het al tegen de avond liep zochten we een plekje uit voor onze tent op de dure en commercieel ingestelde camping waar opvallend veel Nederlanders rondliepen; die hadden we nog niet zoveel gezien. De dag erna zouden we het nationale park verkennen en een wandeling maken naar de bekende waterval Svartifoss.
De Svartifoss is een bijzondere waterval omringd door basaltkolommen. Misschien nog wel opvallender is het groene, begroeide gebied (er zijn zelfs bomen) eromheen; een schril contrast na de lavavelden van de Laki, het eindeloze strand van Skeiðarársandur en de gletsjertongen eromheen. Het was een prachtige, zonnige dag en vooral heel warm; we konden wandelen in een korte broek en t-shirt. Helaas ging het in de loop van de middag regenen (altijd net als je was buiten hangt natuurlijk!)
De volgende dag was de regen gestopt, maar de lucht bleef grauw. Vol goede moed stapten we weer op onze fietsen en met de donkere regenwolken achter ons vertrokken we richting de kust, die al snel in beeld kwam. Het was een tijd geleden dat we de zee hadden gezien en er langs fietsen bleek erg fijn te zijn; om prachtige grote kliffen vol zeevogels heen, af en toe een heuvel en natuurlijk een schitterend uitzicht.
De regen bleven we gelukkig voor en door de grauwige lucht was het lekker fietsweer; een felle zon is om te fietsen niet altijd even fijn.
We fietsten langs verschillende gletsjertongen; een apart gezicht, die ijzige stukken zo tussen het groen en de rotsen door.
Op de kaart hadden we uitgerekend wanneer we ongeveer langs het Jökulsárlón zouden komen, maar toch was het een verrassing toen we ineens het grote gletsjermeer op zagen doemen, direct naast de ringweg. Het Jökulsárlón is het grootste gletsjermeer van IJsland en een bijzonder gezicht, vol grote brokken ijs die langzaam richting de zee drijven en daar aanspoelen op het strand.
Wat ons meteen opviel was dat het hier een stuk frisser was; de wind blies de koude lucht over het meer onze richting op. De zeehondjes en eidereenden hadden geen last van de kou, zij zwommen vrolijk tussen de grote stukken ijs door.
Nadat we het meer hadden bekeken zijn we binnen in het kleine ‘restaurantje’ bij het meer een lekkere kop warme chocolademelk en wat heerlijke IJslandse wafels gaan halen. Nadat we wat waren opgewarmd was het weer tijd om door te fietsen; langs kliffen en uitgestrekte weilanden, hier en daar een boerderij maar amper auto’s op de weg. We fietsten nog een aardig stuk door tot we bij een prachtig weiland kwamen waar we de tent konden op zetten. Volgens onze kaart was er geen camping in de buurt, dus dat werd een nachtje wildkamperen (de volgende ochtend bleek dat er nog geen drie kilometer verderop een camping zat, en drie kilometer daarna weer eentje… niet alles stond aangegeven op onze kaart, zo bleek maar weer).
Het gras zat vol met mos en toen we een geschikt plekje hadden gevonden (zonder al te veel schapenstront) bleek dat dit de lekkerste nacht voor onze ruggetjes ging worden: het lag heerlijk! We sliepen allebei heerlijk zacht, en zeg nou zelf, wie wil er de volgende ochtend nou niet wakker worden in zo’n omgeving?
FV: Het binnenland
Omdat we toch wel erg graag het binnenland van IJsland wilden zien (en met name Landmannalaugar, dat ik op veel postkaarten en in boeken had gezien) besloten we er met de bus heen te gaan. Onze fietsen waren niet geschikt voor de ongeasfalteerde, met stenen bezaaide wegen van het binnenland. Dus onze stalen rossen mochten mee in het ruim.
Maar eerst moesten we naar Hella, één van de ‘haltes’ van de bus naar Landmannalaugar. Het was wederom mooi zonnig weer en we hadden het eerste stuk de wind in de rug waardoor we al heel snel terug waren op de ringweg. Vanaf daar was het, ook met zij- en tegenwind, niet meer ver fietsen. Ergens wel jammer, want we hadden allebei flink de smaak te pakken en hadden nog wel een stukje door willen gaan.
Toen we ons op de camping hadden geïnstalleerd en wat informatie hadden gewonnen over de bus besloten we naar het zwembad te gaan. Gelukkig voor Jordy, die geen zwembroek mee had, verkochten ze die in het zwembad. Hier in Nederland zijn we gewend dat buitenzwembaden (in IJsland hebben ze bijna geen overdekte) koud zijn. Met dat in mijn achterhoofd stapte ik in het wedstrijdbad, wat een heerlijke temperatuur bleek te hebben. Lang leve de geothermiek!
Nog fijner waren de ‘hotpots’; heerlijk ontspannen in het warme water (het is dan ook niet vreemd dat daar verreweg de meeste mensen zaten). Daar waren onze afgefietste benen héél blij mee!
Nadat we een tijdje in het zwembad hadden rondgedobberd, genietend van het zonnetje en het water, was het tijd om terug te keren naar de camping om te koken. Op de camping bleken ze een overdekte ruimte te hebben met wat kookplaten die iedereen kon gebruiken; die luxe waren we niet meer gewend. Tijd om eens een lekkere paprika te bakken bij onze inmiddels vaste kost spaghetti met pesto en ‘n Cup a Soupje toe (iets wat we de halve vakantie door zouden blijven eten).
De ochtend erna vertrok onze bus om half negen. En – het wordt haast eentonig – de zon scheen flink. We reden Hella uit en kort erna ging onze bus het binnenland in. De geasfalteerde weg maakte al snel plaats voor een smallere, ongeasfalteerde weg met kleine (en soms grotere) steentjes. Onze bus hobbelde met een flinke snelheid door en kreeg het zelfs voor elkaar om op dat smalle weggetje zonder te remmen andere auto’s in te halen.
Bij een korte stop ergens bij een huisje bleek de temperatuur al een stuk lager te liggen dan in Hella. Het hoogland is natuurlijk altijd wat kouder vanwege de ligging, maar het was toch wel erg duidelijk merkbaar. We waren erg blij met onze thee (meegenomen in een thermosfles).
Terwijl de bus verder reed zagen we om ons heen een grijze, kale woestenij met in de verte bergen en af en toe een plukje droog gras. Her en der verraadden de bandensporen dat er een afslag was, maar onze bus reed gestaag door.
We waren er bijna. De bergen, die daarvoor meer grijs- en bruintinten hadden, hadden nu meer kleuren; groenig, blauwig en her en der wat geelrood in de verte. De chauffeur stopte de bus zodat iedereen er even uit kon om de benen te strekken en wat foto’s te maken:
Na een paar steile hellingen en haarspeldbochten kwamen we aan bij Landmannalaugar. Vlak voor de camping moesten we nog een riviertje door, waar de bus geen moeite mee had. Sommige toeristen daarentegen stonden op de kant naast hun auto’s vertwijfeld te kijken. Gelukkig voor hen was er ook een parkeerterreintje voor de stroom, en een loopbrug eroverheen.
Het opzetten van de tent was nog een hele uitdaging; hadden we tot nu toe steeds op gras gestaan, hier was niks anders dan een harde, zanderige stenen ondergrond. Overal op de camping stonden grote bakken met zware stenen die men kon gebruiken om zijn scheerlijnen vast te zetten – scheelt kromme haringen. Uiteindelijk lukte het ons om onze tent met haringen en wat stenen vast te zetten en dat was net op tijd, want de lucht was al flink aan het dichttrekken en voor we het wisten begon het hard te regenen. Tijd om ons terug te trekken in ons tentje.
Het bleef regenen. En omdat zo’n tent al gauw verveeld, besloten we een klein stukje te gaan wandelen. De regenpakken werden aangetrokken en we gingen op weg naar het lavaveld achter de camping, wat volgens het kaartje dat we bij het informatiepunt hadden gehaald een makkelijke en korte wandeling zou zijn.
Een ‘korte wandeling’ was een leuk idee, maar uiteindelijk hebben we toch een flink stuk gelopen. En wat was het prachtig! Ondanks de regen kon je er niet onderuit: wat een schitterende plek. Bergen in vreemde gele, rode en groene tinten, alsof ze geschilderd waren. Stoom die zomaar vanuit het niets uit de grond kwam. Lava waar je tussendoor kon lopen en vreemde torens vormde boven je hoofd.
Helaas durfde ik het met die regen niet aan om mijn camera mee te nemen, maar we hadden al snel besloten dat we hier nog een dag zouden blijven. Dan zou het tijd zijn voor echt een flinke wandeling, en hopelijk een droge!
Na een nachtje slapen op de harde grond (ik heb wel eens lekkerder gelegen, maar het viel me nog best mee) bleek het buiten inderdaad mooi en zonnig te zijn. Tijd om op stap te gaan! Vandaag zouden we een langere wandeling maken die voor een deel ook over de bergen zou gaan. En dit keer uiteraard wél met de camera op zak.
En de camping; zoek ons tentje!
Er lag nog vrij veel sneeuw, zeker voor deze tijd van het jaar. Bijna overal zag je plakken smeltende ijssneeuw.
“One does not simply walk into Mordor!”
De wandeling eindigde weer terug op de camping. Die middag nog zouden we de bus weer pakken om verder te gaan, maar ik had zo nog een tijdje willen blijven: wat was het ontzettend prachtig daar! Achteraf gezien is Landmannalaugar misschien wel de mooiste plek waar ik ben geweest op heel IJsland. De kleuren, de grootsheid, de stilte en zo weinig mensen, alleen een paar toeristen… een hele bijzondere plek.
FV: Geisers en watervallen
Ondanks de keiharde wind en regen ‘s nachts bleek het de volgende dag mooi droog, haast windstil en een klein beetje bewolkt te zijn; perfect fietsweer!
Nadat we de tent ingepakt hadden en de spullen weer op de fiets hadden geladen was het tijd om te vertrekken uit het mooie Þingvellir. Een plek om zeker nog eens naar terug te keren – wat moet het hier prachtig zijn in de herfsttijd!
De paar laatste heuvels van het park maakten plaats voor vals plat, en langzaam verdwenen de groene struiken om plaats te maken voor een kaler landschap met gras, mos en donkere heuvels. Een prachtige plek om even rustig pauze te houden en een broodje te eten!
Ondertussen viel er nog een spontane regenbui, die echter even snel weer over was. We konden schuilen bij een tankstation in een klein dorpje. Er was bijna niemand op de weg (zelfs niet op de weg richting de geiser, waar we toch wel meer verkeer hadden verwacht aangezien het een bekende toeristische attractie is). We kwamen langs het Laugarvatn, waar de weg zich omheen kronkelde. Het was al gauw duidelijk dat we in een geothermisch actief gebied zaten, want her en der zagen we grote stoompluimen uit de grond komen. Soms gewoon uit kleine slootjes, maar vaker uit installaties bij boerderijen die het warme water gebruiken om onder andere het huis mee te verwarmen.
Het laatste stuk schoten we lekker op (behalve dan dat we een aantal kilometers moesten lopen omdat de weg opnieuw werd geasfalteerd en dus helemaal opgebroken lag) en op een gegeven moment kon je in de verte de geiser al zien; af en toe spoot een grote kolom water de lucht in.
Vlakbij de geiser was een camping, en toen we onze tent hadden opgezet voor de nacht was het hoog tijd om al dat warme water eens van dichtbij te gaan bekijken.
Het hele gebied rond de geiser is geothermisch
En natuurlijk de geiser zelf. De actieve geiser is de Strokkur, die om de 6 minuten zo’n 20 meter hoog spuit. De geiser die alle geisers hun naam heeft gegeven, de Geysir, is niet meer actief en spoot water tot wel 70 meter hoog.
De dag erna sprongen we weer op de fiets om de geiser in te ruilen voor een van IJslands grootste toeristische attracties; de Gullfoss. De Gullfoss is een waterval in de Hvítá en zijn naam betekent ‘gouden waterval’, naar de prachtige regenbogen die de zon in het opstuivende water maakt. Het geluk om dat te zien hadden we, want het was prachtig weer; de zon scheen flink. Het was maar een kort stukje fietsen van het geisergebied naar de Gullfoss en we hoorden al van ver het donderende water.
Vanaf de Gullfoss ging de weg over in de Kjölur, het binnenland in. Op de bergen zag je de gletsjers liggen als een blinkende deken in de zon. Wij gingen echter weer terug, richting de N1. Een aantal redelijke ‘bergjes’ verder werd het land weer vlakker, en ook de zon maakte plaats voor donkere wolken toen het weer in één klap omsloeg. Regen! Zo snel als we konden sprongen we van de fiets om onze regenpakken aan te trekken (na die bui op weg naar Þingvellir hadden we wel geleerd dat je beter je regenpak zo snel mogelijk aan kunt trekken) en zo reden we in de stromende regen verder. Die niet lang daarna even snel ophield als hij was begonnen, net toen we een camping in het oog kregen. We besloten daar ons kamp op te slaan en nadat we de tent hadden op gezet was het tijd voor een warme douche. En wat voor één! In een soort 2e Wereldoorlogse-bunker bleek een meer dan heerlijke warme douche op ons te wachten. Hoe lekker die kleine, simpele dingen kunnen zijn na een dag buiten fietsen!
FV: van Reykjavík naar Þingvellir
Na een hoop tassengesleep en een gezellige laatste dag in Reykjavík met de Schotten, vertrok ik ‘s avonds met de flybus naar het vliegveld om Jordy op te halen. Zijn vlucht zou om 11.30 landen, wat tien minuten later werd. De ontvangsthal stond bomvol; er waren nog minstens 6 andere vluchten die rond dezelfde tijd aankwamen.
Tegen de tijd dat Jordy eindelijk door de schuifdeuren naar buiten kwam was de hal al bijna leeg en was het ruim twee uur later. De fietsen waren er pas na een uur, en moesten natuurlijk ook nog in elkaar gezet worden. Onze volgende stap was het verdelen van onze spullen; gaat dat ooit passen? vroegen we ons af. Ik had natuurlijk extra spullen mee moeten nemen voor op de boerderij en met onze slaapspullen erbij leek het ineens wel erg veel voor onze fietsjes. Maar in het lage licht van de ‘ondergaande’ zon (die niet onder is gegaan!) lukte het dan toch, en konden we onze eerste kilometertjes IJsland wegtrappen.
Na een stukje gefietst te hebben keken we uit naar een slaapplekje. Over al om ons heen zagen we eindeloos lavaveld en nog meer lavaveld. Van veraf leken hobbelige stukken verraderlijk plat. Uiteindelijk vonden we toch een plekje om onze tent op te zetten en rond 4 uur lagen we dan eindelijk in onze tent.
De dag erna zochten we onze spullen uit en de overbodige spullen die teveel ruimte in namen of niet per se nodig waren lieten we achter in een sporttas, tussen de rotsen (het zou ons 5.5 week later nog een aangename verrassing brengen…) De rest ging op de fiets en zo vertrokken we echt.
Het was een warme, zonnige dag zonder al te veel wind – kortom erg goed fietsweer. We moesten door Reykjavík zien te komen en aangezien ze in IJsland geen fietspaden hebben rij je gewoon op de autoweg, ook in de drukke buitenwijken van de stad. Dit was even wennen, vooral het invoegen op klaverbladen en het uitwijken voor afslagen… maar we kwamen er doorheen. Uiteindelijk stopten we ‘s avonds in Mosfellsbær, waar we onze tent kwijt konden op een klein grasveldje dat dienstdeed als camping (douchen kon in het plaatselijke zwembad, de WC was een eco-toilet naast het terrein). Klein, maar het voldeed prima en was ook niet te duur. Zo eindigde onze eerste echte fietsdag.
De dag erna vertrokken we met grauw weer. We reden in de richting van Þingvellir, waar het landschap al snel een stuk heuveliger werd. Toch nog best zwaar al die heuvels! Het werd steeds mistiger en het begon te miezeren; we besloten door te fietsen toen ineens de hemel openbrak. Toen we onze regenpakken tevoorschijn trokken was het eigenlijk al te laat; we waren al zo goed als doorweekt. Toch moesten we verder, en in de stromende regen trapten we door om uiteindelijk op de camping in Nationaal Park Þingvellir aan te komen. Bij de camping zat ook een informatiecentrum met een barretje, dus terwijl we binnen zaten op te drogen genoten we van wat warme chocolademelk en soep met brood – broodjes waarvan ik in de eerste instantie dacht dat ze warm waren (‘Wil je ook een broodje voor ze afkoelen?’) maar toen Jordy ze vastpakte bleken ze gewoon koud te zijn – het lag aan mijn koude handen.
Nadat we opgewarmd waren (en ook wat opgedroogd) zetten we de tent op en gingen we voor het eerst echt koken op ons kleine brandertje: pasta. Iets wat we de halve vakantie zouden eten. Wonderbaarlijk hoe iets simpels zoals spaghetti met pesto en Cup a Soup toe zo heerlijk kan smaken na een dag fietsen door de regen!
De volgende dag bleven we in Þingvellir om te wandelen. Het weer was nog steeds wat grauw en regenachtig, maar ondanks dat kon je er niet onderuit dat de omgeving prachtig was.
Þingvellir is geen ‘gewoon’ nationaal park, het heeft ook een historische betekenis. Naast het feit dat het park precies op de scheiding ligt van twee tectonische platen (de Noord-Amerikaanse en de Europese) – er lopen ook echt grote scheuren door de grond – werd hier in het jaar 930 de Alþing gesticht, het IJslandse parlement. Zo was IJsland in feite de eerste democratie van Europa. Het is dus niet vreemd dat dit gebied voor de IJslanders een grote waarde heeft.
Scheuren in de grond
En natuurlijk ons tentje op de camping!
Over de Kjölur
Voordat we aan onze reis konden beginnen moest ik natuurlijk eerst terug naar Keflavík Airport om mijn vriend op te pikken. Op de heenweg had ik de bus gepakt die mij over de N1, IJslands’ grootste (en eigenlijk enige) rondweg naar Hof reed. Nu kon ik op de terugweg echter met het gezin meerijden (die gingen wandelen in het hoogland) over de Kjölur, één van de drie belangrijkste wegen dwars door het binnenland. De Kjölur komt vlak bij Blönduós uit en eindigt bij de Gullfoss. Deze weg, die tussen twee gletsjers doorloopt (de Langjökull en de Hofsjökull) is ongeasfalteerd en sommige delen zijn alleen met een 4×4 te doen. Desondanks is het een van de ‘makkelijkere’ routes door het binnenland omdat men geen grote rivieren hoeft door te steken.
De Kjölur staat aangegeven op onze overzichtskaart kaart als een geel/rode lijn.
Op deze route ligt Hveravellir, een prachtig geothermisch gebied met borrelende heetwaterbronnen en poelen. Hieronder een paar foto’s van dit bijzondere gebied.
Omdat mijn vriend (Jordy) op zondag aankwam en ik al op donderdag naar Reykjavík vertrokken was, had ik een bed in een jeugdhostel geboekt. Eenmaal daar aangekomen bleek ik mijn kamer te delen met een Schots/Frans meisje, Tabitha. ‘s Avonds zijn we samen de stad in gegaan om wat te eten en wat rond te slenteren. De dag erna vertrok ze naar een ander hostel aan de andere kant van de stad (dichter bij het centrum), maar we spraken tussen de middag af om naar het kunstmuseum te gaan, waar een leuke tentoonstelling hing met allemaal IJslandse kunstenaars.
In de ochtend had ik boodschappen gedaan in het grote shoppingcenter Kringlan, dus ik had wat meegenomen om ‘s avonds in het hostel op te eten. Eenmaal daar aangekomen zaten er drie jongens te praten, waarvan er één mijn nieuwe kamergenoot bleek te zijn. Zijn naam was Paul en hij kwam uit Schotland, wat niet te missen was door zijn dikke accent. De twee andere jongens, ook Schotten (met de stereotype namen Will en George) waren wat beter te verstaan. Ze boden me een biertje aan (de eerste in maanden!) en we hebben de rest van de avond al pratend doorgebracht, tot het toch echt tijd was om te gaan slapen. De dag erna zou ik de laatste dingetjes regelen/kopen en dan richting het vliegveld vertrekken, waar ik eindelijk mijn vriend weer zou zien!
Fietsvakantie IJsland
Inmiddels ben ik alweer even thuis (ik ga zelfs alweer naar school) en ik ben alweer gewend aan het leven in Nederland. Onze rondreis was geweldig, we hebben ontzettend veel gezien (en nog steeds lang niet alles van wat IJsland te bieden heeft)! Ook het fietsen beviel goed, al hebben we twee keer de bus gepakt vanwege slechte wegen, waar onze fietsen niet op gebouwd waren. Buiten dat hebben we toch nog ruim 1000 kilometer afgelegd op onze trouwe stalen rossen; een overzichtskaartje van de afgelegde weg kun je hieronder vinden (klik op de kaart voor een groter formaat).
Ik ben nog steeds bezig met de grote hoeveelheid foto’s verwerken maar uiteraard komen er nog uitgebreidere verslagen van wat we allemaal hebben gezien en meegemaakt!