Posts Tagged ‘wolf’

Alrún

(Geschreven in 2008)

Ze ligt op haar rug en staart naar de strakke blauwe lucht. De takken van de appelbomen steken scherp af tegen het blauw; de witte bloesems zijn een geurende belofte voor de aankomende zomer.

Ze woelt met haar vingers door het gras. De hitte maakt haar loom en de zon brandt op haar huid. Haar gedachten malen langzaam door haar hoofd, kolken door elkaar als karpers die sloom de modder doorwoelen op zoek naar voedsel. Ze voelt een lichte tinteling in haar armen en benen, die zwaar zijn van de warmte. Ze voelt dat ze steeds meer wegzakt in het gras en de rode vlekken achter haar oogleden dansen steeds verder van haar af.

Bloesem daalt neer van de bomen, zachte witte vlokken sneeuw die rondtollen in de wind. Duisternis valt om haar heen, zodat de schaduwen van de bomen nauwelijks te onderscheiden zijn van de rest van de nacht.

Ze staat op en kijkt om zich heen; vage schimmen bewegen onder de bomen, geflikker van ogen en tanden die reflecteren in het licht van de maan. Haar roedelgenoten zijn overal.

Ze loopt verder, versnelt haar pas en springend van rots tot rots voelt ze het mos veren onder haar gewicht. Kiezels en takken schuren langs haar zolen, in haar neus dringt de geur van de nacht: dennennaalden van het vorige seizoen, kleine zoogdieren die liggen te slapen in hun holletjes, de andere wolven om haar heen.

Het is doodstil, afgezien van de zachte geluiden van de schaduwen uit het bos. Ze schrikt op als ze een schrille kreet hoort die plots wordt afgekapt. Een uil vliegt op, geruisloos met een muis in zijn klauwen. Ze laat haar hoofd weer zakken en snuift diep. Haar ogen knijpen samen en ze grauwt zacht als ze de verse geur van een hinde ruikt; naast haar hoort ze een instemmend geluid. Haar neus heeft haar niet bedrogen. Ze draait haar hoofd en kijkt recht in de ogen van Naskur. Hij knikt haar toe en draaft dan weg, meteen opgeslokt door de schaduwen.

Ze rent door, de oren gespitst om het minste geluid te kunnen horen, haar neus op de grond om het spoor van tweehoevige afdrukken te blijven volgen. Alles draait om de geur, om het geluid; haar ogen zijn in het donker minder waard.
De bomen maken plaats voor lagere struiken en als ze op een open plek komt houdt ze stil. Ze brengt haar hoofd naar de grond en werpt het dan met kracht in haar nek. Haar kreet galmt tussen de bergen, trilt diep in haar keel. De anderen weten wat ze van hen vraagt; het is tijd. Van alle kanten komt het antwoord rollend tussen de bergen dichterbij.

Om haar heen wentelen de schaduwen, zachte poten roffelen over de grond. De scherpe geur van angstzweet dringt in haar neus; ze zijn dichtbij. Ze vergeet het bos om haar heen, zo geconcentreerd is ze op de prooi. Schimmen passeren haar en ze ziet in de verte al de wanhopige zigzagbewegingen van de hinde, die tussen de bomen door schiet als een vis door het water.

Ze hoort het geluid van de hoeven op de harde bodem, en als ze dichtbij genoeg is zet ze zich af. Haar kaken sluiten zich en ze voelt een harde ruk, hoeven slaan om haar hoofd. Ze probeert houvast te vinden en slaat haar achterste poten in de grond maar haar nagels schuren over het steen. Om haar heen is het een worsteling van lijven die over haar heen tollen, maar ze blijft vasthouden tot ze over de kop vliegt. Meteen krabbelt ze overeind, schudt zich uit. Bloed stroomt over haar kaken; ze proeft de zilte smaak in haar mond. Voor haar op de grond ligt de hinde, de ogen naar boven gedraaid zodat het oogwit zichtbaar is in een door angst en dood versteende blik. Damp slaat van de nog warme wonden en het bloed glimt tussen het ruwe haar.
Ze scheurt haar blik af van het dode lichaam en kijkt om zich heen. Ze ziet de zwoegende lijven, de ogen die glimmen van beloonde inspanning. Ze knikt haar hoofd en grijnst.