Reykjavik
Vandaag (donderdag de 14e) was het zover; eindelijk vertrok ik naar IJsland! Het vliegtuig van Icelandair stond al klaar op Schiphol en we hoefden alleen maar te wachten tot alle bagage aan boord was. Toen de laatste koffer in het ruim zat konden we (met enige vertraging) opstijgen. Een laatste blik van bovenaf op de keurig rechte weilanden en bollenvelden, de nette woonwijken en uiteindelijk de duinen en de zee.
Na een tijdje vliegen kwam onder ons Schotland in beeld. Duidelijk herkenbaar met de groenbruine heuvels en de grote meren. We zaten echter al snel weer boven de zee en toen (eindelijk), kwam tussen de wolken door de kustlijn van IJsland in beeld – een klein stukje dan. Grote witte schuimkoppen trokken een streep langs de kliffen. Uitgestrekte heuvels, bergen met wit besneeuwde toppen, een grote gletsjer en hier en daar een huisje.
Al gauw verdween dit beeld weer tussen de wolken en vlogen wij door over zee om met een grote bocht terug uiteindelijk te landen op Keflavik airport.
Op het vliegveld stonden buiten voor de deur de Flybussen al te wachten; deze bussen brengen je naar je hotel als je dat aangeeft en stoppen uiteindelijk op het grote busstation BSI vlakbij het centrum van Reykjavik. Aangezien ik nog geen hotel had besloot ik daar uit te stappen.
De rit naar Reykjavik duurde ruim drie kwartier en leek nog langer te duren door het feit dat er een dronken zwerver naast me zat met een grote fles wodka en een slof sigaretten. In de eerste instatie brabbelde, lachte en schreeuwde hij in het IJslands tegen zichzelf en leek hij zich niet te storen aan het feit dat ik hem niet kon verstaan, maar al gauw wendde hij zich tot mij met de vraag ‘Sprechen Sie Deutsch?’ Na mijn bevestigende antwoord ging hij verder in het Engels – en is niet meer gestopt tot het einde van de rit. Tussen zijn treurige levensverhaal door (met veel gesnik van zijn kant, de arme man – ik had ergens vooral veel medelijden met hem) wenste hij me een gelukkig leven (en dat zo’n vier keer). Overigens stelde hij zich netjes, compleet met handdruk, voor en vertelde hij me nadat ik zei dat ik uit Nederland kwam, dat hij daar ook wel eens was geweest. Utrecht en Den Haag vielen wel bij hem in de smaak, maar over Amsterdam was hij minder te spreken: ‘I HATE Amsterdam!’ schalde het door de bus, terwijl hij zijn kreet bijzette door met zijn vuist te schudden. Ik heb maar niet gezegd waar ik vandaan kwam. De reden voor zijn aversie tegen Amsterdam was overigens de volgende: ‘In Utrecht, you have real people. In Amsterdam, only tourists.’ Oké, daar kan ik ergens wel inkomen. Genoeg Amsterdammers die ook niet al te blij zijn met rondslingerende toeristen op gehuurde rode fietsjes.
Toch had ik onderweg nog wat mee kunnen krijgen van het eerste stukje IJslandse landschap; we reden langs de kust waar de zee tegen de rotsen sloeg en in de verte waren (kleine) bergen te zien waarvan de toppen bedekt waren met sneeuw. Er lagen grote rotsen naast de weg, waartussen geelgroen gras en mos groeide. Nergens was een boom te zien, alleen uitgestrekte heuvelachtige velden.
Met de laatste gelukwensen van de zwerver stapte ik uit bij het busstation. Binnen bij de balie van de Flybus vroeg ik of ze toevallig een goed jeugdhotel in de buurt kenden en ja hoor, eentje in ‘Downtown’ op 15 minuten loopafstand. Maak van die 15 minuten maar drie kwartier, met mijn bulk aan bagage in een zeer onhandige vorm. Ik passeerde twee bushokjes waar ik de bus had kunnen nemen, ware het dat ik geen cash had omdat de pinautomaat op het BSI in reparatie was. Dus daar liep ik door de straten van Reykjavik met m’n bagage in mijn armen, terwijl de zon scheen en er een zacht briesje woei. Nog geen seconde na de gedachte ‘goh, het is ineens mooi weer!’ (bij de landing op Keflavik Airport zagen we vanuit het vliegtuig de sneeuw horizontaal door de lucht zuizen) begon het met hagelen. Aanschouw het IJslandse weer: geen peil op te trekken. Dan schijnt de zon en is het haast windstil, tien minuten later sneeuwt het en staat er ineens een frisse wind. Het voordeel hiervan is dat ook slecht weer eigenlijk nooit erg lang aanhoudt, het nadeel ervan is dat je geen flauw idee hebt van hoe het weer er over tien minuten uit ziet.
Tegen de tijd dat ik m’n jeugdherberg bereikte had ik zon, (natte) sneeuw, hagel, rukwinden en een zacht briesje meegemaakt. In de jeugdherberg kreeg ik een plekje op een 8 tot 10 persoonskamer, maar toen ik de kamer binnenstapte bleek er maar één iemand te zitten; Neil, een jongen uit Canada die de afgelopen 3 jaar in Japan had gewoond en momenteel woonde waar hij werk kon krijgen.
Na een tijdlang gepraat te hebben met Neil (hij praatte veel, en vooral erg snel) trok ik maar eens de stad in om wat eten te gaan zoeken. Dat vond ik bij de 24/7 supermarkt (handig!), waar ik wat croissantjes, drinken en een appel insloeg. Daarna nog even ‘n stukje door de stad gewandeld maar het was toch een stukje kouder danoverdag en er viel behoorlijk wat natte sneeuw, dus ik keerde al gauw terug naar het jeugdhotel.
Daar aangekomen bleek dat er nog een jongen onze kamer zou delen, ook hij kwam uit Canada. Nadat ik hem even kort gesproken had ging ik vroeg slapen; de bus naar Akureyri zou de volgende ochtend al vroeg vertrekken vanaf het BSI. Ik ben benieuwd wat morgen me gaat brengen!